De theaterontwerpen van Onno Greiner en Martien van Goor
Isala-theater en cultureel centrum Capelle aan de IJssel. Voorgevel met woningbouw. Foto: Sybolt Voeten
In de theaterwereld is het bureau van architecten Onno Greiner en Martien van Goor een begrip. Geen enkele Nederlandse architect heeft zoveel theatergebouwen mogen realiseren als Onno Greiner, laat staan de gelegenheid gekregen twee eigen creaties 'over te doen'. De intensieve en langdurige activiteiten van dit bureau op het terrein van de theaterarchitectuur vormden voor het Haarlemse architectuurcentrum ABC de aanleiding om een overzichtstentoonstelling te wijden aan het werk van Greiner en Van Goor onder de titel 'All the world's a stage…'. Tijdens een lezing op 31 oktober vorig jaar vatten de twee architecten hun oeuvre en ontwikkeling nog eens kort samen. Greiner: 'Na veertig jaar begin ik iets door te krijgen van wat theater is'.
In 1960 was Onno Greiner een jonge, beginnende architect. Stomverbaasd was hij toen vanuit de gemeente Hoogeveen een delegatie kwam met het verzoek een theater te bouwen. Behalve dat hij graag als bezoeker naar het toneel ging, wist Greiner niets van het onderwerp. Ter oriëntatie gaf toneelontwerper Wim Vesseur hem het boek On producing Shakespeare van Ronald Watkins. Het boek, dat vandaag de dag nog altijd naast zijn tekentafel ligt, opende zijn ogen voor een aantal belangrijke principes. Hij las hoe in een Elizabethaans theater vaak meer dan duizend bezoekers opeen gepakt stonden in een ruimte van 13 meter doorsnede en hij realiseerde zich dat in het theater het beperken van de afstand tussen het publiek en de spelers cruciaal is.
In Hoogeveen bouwde Greiner De Tamboer, geen ouderwetse schouwburg maar een cultureel centrum met een theaterzaal voor 600 personen, een kleine zaal, expositieruimte, vergaderzalen en een café-restaurant. Laagdrempelig, een ontmoetingsplaats voor de gemeenschap, multifunctioneel – dat waren de kernwoorden. Greiner was hiermee zijn tijd vooruit en De Tamboer trok internationaal de aandacht.
De theaterruimte bestond uit twee in elkaar geschoven zeshoeken. De ene zeshoek bevatte het auditorium en een groot voortoneel en in de andere bevond zich het speelvlak. Op dat speelvlak konden tribunes worden geplaatst, zodat een en ronde-opstelling mogelijk was. Met De Tamboer brak Greiner door als theaterarchitect, en tegelijkertijd leerde hij er een aantal belangrijke lessen. Het door hem ontworpen grote voortoneel kwam al binnen een paar jaar onder een tapijt te liggen - niemand neemt immers de moeite regelmatig met de hand zo'n constructie op te bouwen - en het was ook gelijk de laatste keer dat hij een toneeltoren in de vorm van een zeshoek ontwierp. Toch functioneerde De Tamboer goed, zó goed zelfs, dat er begin jaren '90 een grotere zaal bijgebouwd moest worden. Maar daarover later meer.
Structuralisme
Na voltooiing van De Tamboer werkte Onno Greiner aan diverse multifunctionele culturele centra. Zijn zalen konden door middel van gordijnen worden vergroot of verkleind en de ruimte rondom kon bij het auditorium worden getrokken. In 1970 won Greiner de prijsvraag voor de Stadthalle van Biberach an der Riss, in Zuid-Duitsland, en kreeg hij de opdracht voor de bouw van theater De Flint in Amersfoort. Beide complexen waren ontworpen volgens de principes van het structuralisme. Dat betekent dat de gebouwen bestonden uit een aaneenschakeling van kleine modules. Greiner wilde op deze manier theater toegankelijk maken.
De Stadthalle ligt in heel on-Hollands heuvelachtig gebied en strekt zich uit over vijf niveaus. Er werd gekozen voor één zaal, die zowel toneelvoorstellingen als concerten moest kunnen herbergen. Onno Greiner zegt hierover achteraf: 'Het is de enige multifunctionele zaal die ik in mijn leven heb gemaakt en ik hoop ook de laatste, want het is onzin'. Een bijzonder aspect van het Biberachse theater is dat de zaalwand en –vloer kunnen bewegen. Greiner koos dit keer niet voor gordijnen die open en dicht kunnen, maar hij tekende een wand die in de grond kan zakken en een zaalvloer die getrapt kan worden opgetild.
De Flint was iets minder dynamisch, maar daar hoefde Greiner dan ook niet alle functies in één zaal te combineren. Het complex omvatte een theaterzaal met 500 plaatsen, een stadshal voor congressen en concerten, een creativiteitscentrum en horecavoorzieningen. Dwars door het gebouw liepen straten die de verschillende stadsdelen met elkaar moesten verbinden.
Het ei
In de jaren '70 was de architect ook bezig met een heel andere opdracht: de restauratie van het oudste theater van Nederland, de Schouwburg in Leiden. Dit project zou bepalend worden voor Greiners visie op theaterbouw. Pas ná de restauratie begon het hem te dagen waarom dat theater toch zo goed functioneerde. Hij ontwikkelde zijn theorie over 'het ei'. Kort samengevat komt die erop neer dat de essentie van het theater bestaat uit het contact tussen spelers en publiek en tussen de toeschouwers onderling. Dit in tegenstelling tot een bioscooptheater, waar de bezoekers zich afsluiten voor elkaar. Zoals Greiner het formuleerde: 'theaters waar mensen elkaar niet kunnen zien, zijn zielloos'. Hij constateerde dat dikwijls een eivorm kan worden getekend in een zaal waarin de mensen dicht bij elkaar én dicht op het toneel zitten. Het ei beslaat dan de lege ruimte tussen de zitplaatsen, de balkonranden en het midden van het toneel. In Leiden is dit ook het geval. De afstand tussen de balkons is vooraan 7,5 meter en achterin 8,5 meter. De totale diepte van de zaal is 18 meter.
Greiner sloeg aan het experimenteren. Hij tekende ellipsen en cirkels in gebouwen en probeerde het principe van het ei in zijn ontwerpen toe te passen. Het eerste voorbeeld hiervan was de verbouwing van de Schouwburg te Enschede. Deze zaal was ontworpen door een bioscooparchitect en had de vorm van een pijpenla, smal en diep (22 meter). Greiner verbouwde de zaal zó dat er weer een ei in paste. De zaal werd ondieper gemaakt en er kwamen balkons aan weerszijden.
Ook in zijn volgende project, de verbouwing van de Heilige Maagdkerk in Bergen op Zoom tot theater, kon Greiner 'zijn ei kwijt'. Een theaterzaal werd in de kerk gehangen. Een complexe verbouwing maakte dat het toneel, de toneeltoren en de rollenzolder in de laatste twee traveeën en de absis konden worden gepast. De Maagd werd een bijzonder theater, niet in het minst door het daglicht dat door de grote kerkramen naar binnen komt en door de lege ruimte rond de theaterzaal.
Opvallend is dat Greiner, sinds zijn ontdekkingen omtrent het ei, geen rechte lijnen meer heeft aangebracht in zijn theaterzalen. Hadden de culturele centra van de jaren '70 nog veelhoekige zalen en balkons, in Enschede en De Maagd zijn vloeiende vormen toegepast. Een ander principe van Greiner betreft de kleur van een theater. Hij kiest doorgaans voor het traditionele rood, behalve daar waar de opdrachtgever een andere kleur verkiest, zoals in de aula in het Duitse Kevelaer, die hij in 1987 tot theater met balkon verbouwde.
Back to the roots
Begin jaren '90 werd Greiner met zijn eigen verleden geconfronteerd toen hij de opdracht kreeg om zowel De Tamboer als De Flint uit te breiden. De theaterzaal van De Flint was in 1990 in vlammen opgegaan en moest worden vernieuwd. Gekozen werd om bij deze gelegenheid de capaciteit van het theater te vergroten van 500 tot 800 plaatsen. De zaal werd verhoogd en van foyers en trappenhuizen voorzien en de technische uitrusting werd verbeterd. Dit keer paste er geen ei in het ondiepe theater, maar een bol. Dit is aan de buitenkant zichtbaar gemaakt door een lichtgevende koepel op het dak van de zaal.
Na dertig succesvolle jaren was ook De Tamboer aan uitbreiding toe. De zaal was te klein en technisch te beperkt voor de reizende voorstellingen die men wilde programmeren. Vandaar dat Greiner werd ingeschakeld om het complex bij de tijd te trekken. Hij ontwierp een nieuw theater met ruim 850 stoelen naast de bestaande zaal. De oude zaal werd verkleind, van 600 naar 350 plaatsen. De nieuwe Tamboer refereert met zijn zeshoekige zaal aan het oude theater. Het toneel heeft echter een traditionelere vorm gekregen - een toneelhuis met adequate technische uitrusting. Ook is de zeshoek in de zaal veel minder nadrukkelijk dan in de oude Tamboer, omdat Greiner ronde balkons heeft aangebracht in plaats van hoekige. Ook vandaag de dag gaat het nog goed met De Tamboer, blijkens plannen om een theatercafé in het complex te bouwen en de vergaderaccomodatie uit te breiden.
Martien van Goor
Al in 1969 kwam Martien van Goor in dienst bij Greiner. Hij was als medewerker betrokken bij de diverse (theater)projecten tot hij uiteindelijk, in 1981, de compagnon werd van Onno Greiner. In 1995 nam hij het bedrijf over. Onno Greiner bleef er als ontwerper en adviseur aan verbonden.
Aanvankelijk richtte Van Goor zich vooral op niet-culturele projecten, zoals psychiatrische instellingen. In de jaren '90 begon ook hij zich te profileren als theaterarchitect.
Zo werkte hij samen met Onno Greiner aan de verbouwing van Koninklijk Theater Carré. Het bureau kreeg het verzoek het toneelhuis te vernieuwen. Het oude circus moest worden omgevormd tot een volwaardig theater met circus-accommodatie. Dit werd bereikt door de stallen, die achter het toneel lagen, bij het toneel te betrekken en een fatsoenlijke toneeltoren te bouwen. Ook de toneelopening werd vergroot, van 10 tot 14 meter. Tijdens de verbouwing was dit onderdeel verstopt achter het decor van de musical Cats, die zich afspeelde in de arena voor het toneel. Greiner vertelt: 'Dat heeft een jaar geduurd en toen het klaar was kwamen er twee ambtenaren die zeiden "Meneer, wanneer beginnen jullie nou aan die wand?"' De nieuwe wand was met zoveel vanzelfsprekendheid in de bestaande situatie geplaatst, dat hij de indruk maakte er altijd al zo gezeten te hebben.
Capelle en Almere
Van Goor verbouwde De Blauwe Kei in Veghel en renoveerde de Schouwburg van Venray. Het laatst gebouwde theater van het bureau, het Isala-theater in Capelle aan de IJssel, is dit jaar opgeleverd. Deze opdracht was een ingewikkelde puzzel omdat woningbouw en een theater moesten worden gecombineerd op een uiterst klein grondstuk. In het eerste ontwerp werd uitgegaan van een zaal met 650 plaatsen en een toneeltoren. Uit bezuinigingsoverwegingen besliste de gemeente echter anders. Het theater moest kleiner en eenvoudiger: 500 plaatsen en geen toneeltoren. In de ruimte die daarmee boven het toneel werd gewonnen moest een muziekschool komen. En aldus geschiedde. Hoewel dit enige nieuwe problemen met zich meebracht – hoe isoleer je de drumstudio zó dat er tijdens een voorstelling niets te horen is – leverde deze indeling wel een levendiger achterzijde van het gebouw op. De voorgevel van het theater bestaat uit woningen.
Al meer dan veertig jaar drukken Greiner en Van Goor hun stempel op de Nederlandse theaterbouw. In het denken over theaterarchitectuur heeft Onno Greiner zijn sporen nagelaten. En nog steeds is het bureau actief, denk maar aan het ontwerp voor een Centrum voor Kunstzinnige Vorming in Almere, dat in Zichtlijnen nr 65 werd besproken. Een ontwerp dat het meest recente blijk vormt van het vermogen van deze architecten om in hun denken en in hun ontwerpen mee te gaan met de veranderende opvattingen over theater en theaterzalen en over theatergebouwen in de stad.
Onno Greiner Martien van Goor Architecten
Bedankt, binnen enkele minuten ontvangt je een e-mail van ons met daarin een persoonlijke link. Klik op de link om een nieuw wachtwoord op te geven.