Het rapport waarmee het onderzoek naar de geschiedenis van de theatertechniek en de eventuele mogelijkheden voor een museum, waarover al eerder in Zichtlijnen werd geschreven, werd afgesloten, is sinds kort openbaar.
De opsteller van dit rapport, Dhian Siang Lie, bericht in dit artikel over zijn ervaringen bij dat onderzoek.
Commentaar
Als onderzoeker en schrijver van het rapport moet ik een oordeel over het resultaat aan anderen overlaten. Directie en medewerkers van het Theaeter Instituut bestuderen het rapport nog. Het nieuwe Theater Instituut Nederland, als opvolger van het NthI, is de eigenlijke opdrachtgever van het onderzoek en van hen zal het eerste commentaar dienen te komen maar de eerste tekenen wijzen erop dat de gedachten, die in het rapport ontwikkeld zijn, in goede aarde vallen.
Oude troep
In dit artikel zal ik verslag doen van een tweetal ervaringen die ik gedurende het onderzoek heb opgedaan. De eerste is: theatertechniek is géén eenduidig begrip; de tweede: theatertechnici zijn niet geïnteresseerd in de geschiedenis van de theatertechniek. Die twee ervaringen waren onverwacht, maar hebben belangrijk bijgedragen tot de conclusie van het rapport: vooralsnog moet er géén museum voor theatertechniek komen.
Deze conclusie betekent absoluut niet dat ik van mening ben dat dan alle oude troep (zoals een collega ergens in het land een aantal oude schijnwerpers betitelde) verdwijnen mag. Integendeel, ik vind nog sterker dan voorheen dat deze zogenaamde oude troep, maar ook decors, rekwisieten, geluidseffectbanden, technische documentatie van producties en voorstellen en wat dies meer zij goed bewaard dienen te worden.
Om echter te garanderen dat dat gebeurt, is het veel belangrijker de theatertechniek in de instituten die zich al met informatie, documentatie of onderzoek en onderwijs van theater bezighouden, tot een apart onderscheiden onderwerp te maken.
Met andere woorden: er moet eerst een documentatiecentrum komen waar theatertechniek en de historische ontwikkeling daarvan beschreven en bestudeerd kan worden voordat er een representatieve collectie opgebouwd kan worden en het inrichten van een museum zinvol wordt.
Definitie
Ik vermoed dat een aantal mensen het niet met mijn zienswijze eens zijn. Zij zullen zeggen dat nu juist het bestaan van een museumcollectie de aanleiding is om die collectie te gaan bestuderen! Waarschijnlijk hebben ook deze mensen gelijk. Maar het probleem is dat er dan wordt uitgegaan van een collectie theatertechniek die representatief te noemen is voor wat theatertechniek is en was (een mooie collectie oude schijnwerpers is alleen maar een klein deel van de theatertechniek). In deze trant verder redenerend wordt het probleem zelfs nog groter, want wat is dan theatertechniek?
Het is gezien het bovenstaande niet vreemd dat de vraag “wat is theatertechniek?” een zeer belangrijke rol gespeeld heeft bij het onderzoek. Daarbij kwamen interessante ontdekkingen naar boven. Eén daarvan is dat in woordenboeken en encyclopedieën theatertechniek eigenlijk geen begrip is, te beoordelen naar een aantal voorbeelden met letterlijke citaten:
Het woord theatertechniek wordt niet gegeven, wel (tussen theaterstuk en theatervuurwerk) het woord theatertechnicus: “Wie beroepshalve, anders dan als speler of regisseur meewerkt aan een toneelopvoering: inspiciënten, kleedsters, kappers, souffleurs, decorbouwers, belichters e.a. zijn theatertechnici”.
Het woord theatertechniek wordt wel gegeven, maar zonder verdere uitleg. Bij het woord theatertechnicus staat echter: “Iemand die als technicus meewerkt aan een toneelvoorstelling: belichters, kappers, inspiciënten, kleedsters, souffleurs zijn theatertechnici”.
Het woord theatertechniek wordt niet gegeven, wel het woord theatertechnicus met dezelfde verklaring als in de Van Dale.
Meerduidigheid
Kennelijk is het woord theatertechniek in het Nederlands geen vaststaand, éénduidig begrip. Onder techniek kan van alles verstaan worden.
Een antiquarisch boekje getiteld: De Techniek van het Tooneel (1930, uitgegeven door Toneelfonds Kinheim Beverwijk) dat is geschreven voor “de dilettanten van de tooneelvereniginigen” behandelt door elkaar en op gelijk niveau onder meer “De Regie, Het spreken op het Tooneel, De Grime, Rolopvatting, De inrichting van het tooneel, De tooneelverlichting, Meubileering en De geluiden achter het tooneel”.
Tenslotte zegt zelfs Walter Unruh, wiens boek Theatertechnik (1969) in Duitsland nog steeds geldt als hét boek voor theatertechnici, dat theatertechniek een moeilijk te beschrijven begrip is. “Theatertechnik ist ein weiter Begriff, denn beide Worte: sowohl ‘Technik’ wie auch ‚‘Theater‘ haben mehrfache Bedeutung. Theater ist das Spiel, die Aufführung, aber auch der Ort, das Gebäude. Technik is Fertigkeit (vaardigheid, bedrevenheid, DSL), Hand- und Kunstfertigkeit, und deren Anwendung (toepassing, DSL), aber auch die Herstellung (vervaardiging, DSL) und Benützung von materiellen Hilfsmittel“.
Meningen verschillen
Ook tijdens het onderzoek kwamen er zeer uiteenlopende reacties op de vraag wat anderen onder het begrip theatertechniek verstaan. Voor Josef Svoboda is theatertechniek identiek aan theatervormgeving, zowel de vormgeving binnen een productie/voorstelling als die van de plaats waar deze voorbereid en opgevoerd wordt. Veel scenografen blijken het met hem eens te zijn. Maar andere theatermakers (ontwerpers, regisseurs, choreografen e.d.) zien theatertechniek vooral als een hulpmiddel voor de uitvoering van hun ideeën. Een aantal theaterwetenschappers vroeg zich vervolgens af of het niet verstandig was om dit onderzoek naar de theatertechnische geschiedenis te verbinden met theatervormgeving, want dat laatste komt tenslotte steeds meer onder de aandacht. Studieleiders en docenten van opleidingen voor theatervormgeving beschrijven op hun beurt theatertechniek als een wezenlijk onderwerp in hun curriculum, maar altijd verbonden met een artistiek idee. Het blijkt ook dat theatertechniek moeilijk te doceren is omdat het gauw een technisch specialisme wordt en inzichtelijk lesmateriaal dat het specifieke van techniek in het theater toont, is schaars. Vaak wordt de praktijk aanbevolen als de beste leermeester.
Sommige technische directeuren van (vaak gerenommeerde) theaters spreken eigenlijk liever van de technische installaties in hun theaters en de meeste theatertechnici beperken de theatertechniek tot de technische discipline, of de apparatuur en installaties waarmee ze zelf voornamelijk werken. Sommige mensen achter de schermen daarentegen beschrijven hun technische werk als artistiek en derhalve niet behorend bij de theatertechniek. Dit geldt vooral voor kappers en kostuummakers, maar ook voor de inspiciënt in Duitstalige landen. Slechts een enkeling denkt bij theatertechniek aan techniek in de traditionele betekenis van het woord. Voor hem is theatertechnische geschiedenis in feite de historie van de ontwikkeling van techniek, constructie en fysische wetenschappen.
Op grond van deze reacties en de discussies die daarover werden gevoerd, heeft het rapport de stelling ingenomen dat onder theatertechniek verstaan moet worden: “Alle materiële hulpmiddelen waarmee een theatervoorstelling gemaakt wordt, waaronder begrepen de plaats/het gebouw waarin dat gebeurt”.
Interesse
De tweede enigszins schokkende ontdekking tijdens het onderzoek betrof het feit dat theatertechnici niet zijn geïnteresseerd in historische theatertechniek.
Hopelijk ontsteken er een heleboel collega’s bij het lezen van deze woorden in woede en verklaren mij voor gek: dat is een ongewoon grove generalisatie en kan niet waar zijn! Ik zeg specifiek hopelijk, omdat ik graag ongelijk zou blijken te hebben.
Toch vrees ik dat de conclusie van het onderzoek op waarheid berust, alleen is er geen reden om geschokt te zijn. Immers een hardwerkende goede theatervakman heeft geen tijd en interesse om zich met de theatertechniek van gisteren bezig te houden; die houdt zich namelijk juist bezig met de theatertechniek van vandaag en morgen!
Feit is in ieder geval dat op de oproep, die tweemaal aan alle lezers van Zichtlijnen is gedaan, acht spontane meldingen over mogelijk historisch interessant theatertechnisch materiaal zijn gekomen. Doordat ik uiteindelijk zelf mensen ben gaan opzoeken of tegen ben gekomen zijn er tenslotte in totaal toch 26 meldingen van materiaal in Nederland genoteerd.
Meldingen
Dat het toch te grof is om te zeggen dat theatertechnici niet in de historie van het eigen vak geïnteresseerd zouden zijn, lijkt echter evenzeer te kloppen. Ik heb geconstateerd dat hoe ouder de technicus en hoe minder actief betrokken bij het dagelijkse werk op de toneelvloer, des te eerder hij/zij bereid zal zijn zich bezig te houden met de geschiedenis van de theatertechniek en van de eigen bijdrage daaraan in het verleden. Van de 26 personen die meldingen hebben gedaan, is de helft nog werkzaam in een theatergebouw of bij een gezelschap en daarvan zijn er acht boven de 40 jaar oud. In totaal hebben zich overigens slechts zeven personen jonger dan 40 jaar gemeld.
De andere helft van de 26 meldingen zijn mensen die vaak wel als theatertechnicus zijn begonnen, maar nu werkzaam zijn bij theatertechnische toeleveringsbedrijven en adviesbureaus. Daarnaast waren het personen die behoren tot een speciale groep toeleveranciers, althans deze term ben ik in het onderzoek gaan gebruiken. Het zijn toeleveranciers van de toekomstige generatie theatermakers (waaronder theatertechnici), de mensen die betrokken zijn bij de opleidingen en academies.
Enthousiasme
Het is gedurende het onderzoek geen enkele keer voorgekomen dat iemand tegen het idee was zoveel aandacht te besteden aan de theatertechniek en de historische ontwikkeling daarvan.
Of ik nu mensen uit kringen van de theaterwetenschap of theatergeschiedenis, uit het onderwijs, uit de wereld van het theatermanagement of de subsidiërende overheden sprak, of ik nu vragen stelde aan theatermakers, aan medewerkers van de toeleverende industrie en bedrijven en vooral aan de theatertechnici zelf (zowel uit de amateur als uit de professionele theaterwereld), iedereen leek dit onderzoek aan te moedigen en te constateren dat zoiets al veel eerder plaats had moeten vinden en dat het nuttig zou kunnen zijn voor de toekomstige theaterpraktijk.
Vooral dat laatste, de theaterpraktijk van morgen, leek belangrijk. Immers mijns inziens is de meest zinvolle reden om het verleden te bestuderen, de mogelijkheid er voordeel mee te behalen in de toekomst. Toen ik constateerde dat dat ook voor dit onderzoek gold, begreep ik hoe vanzelfsprekend het is dat actieve theatertechnici niet staan te springen om met dat verleden bezig te zijn als niet duidelijk is wat dat voor de praktijk van vandaag en morgen oplevert.
Informatiecentrum
Daarom moet er niet in de eerste plaat aan een museum gewerkt worden. Er moet eerst een documentatie- en informatiecentrum komen waar de theaterman of –vrouw uit de praktijk snel geholpen wordt als die zijn voordeel wil doen met de hoeveelheid kennis en informatie die al aanwezig is. Die kennis ligt opgeslagen in bibliotheken en andere documentatiecentra (bijvoorbeeld in het Theater Instituut), in verzamelingen van particulieren en andersoortige musea, zowel nationaal als internationaal en die kennis zit in de ervaring en in de hoofden van mensen die een lange loopbaan in het theater achter de rug hebben. Maar die kennis is nutteloos als je niet weet hoe je zo snel mogelijk op de juiste plaats en bij de juiste persoon terecht kunt komen zodat je van die kennis kunt profiteren. Wat er nodig is, is een vaste plaats waar de bestaande documentatie en verzamelingen met kennis van zaken toegankelijk gemaakt worden voor de praktijkmensen, een plaats van waaruit gericht nog niet-gedocumenteerde kennis genoteerd wordt, een plaats van waaruit nog bestaande oude theatertechniek geïnventariseerd kan worden, kortom een theatertechnisch centrum als onderdeel van een instelling die zich al bezighoudt met de documentatie van theater als geheel.
Dat is dan ook de sterke aanbeveling van het rapport waarbij de conclusie dat zo’[n centrum verbonden moet zijn aan een groter instituut dat zich al met theaterdocumentatie bezighoudt van essentieel belang is.
Want wat het onderzoek ook opnieuw bevestigd heeft is dat theatertechniek zonder meer geen bestaansrecht heeft. Theatertechniek verdient die naam pas als de technische middelen een hulpmiddel zijn waarmee een idee, een boodschap of gewoon een gevoel, in een theaterachtige presentatie worden overgebracht op een publiek.
Volgende ronde
Ik maak tenslotte van deze gelegenheid gebruik om iedereen die, al was het maar door zich positief te betonen, een bijdrage aan mijn onderzoek heeft geleverd, te bedanken.
Zonder hen had ik niets te onderzoeken gehad!
Maar tegelijkertijd wil ik iedereen oproepen zich gereed te houden voor de volgende ronde. Met de aanbeveling alleen is er nog geen theatertechnisch centrum. Zelfs met de instelling vang van zo’n centrum functioneert het nog niet. Juist dan zal zo’n beginnend centrum op bijdragen moeten kunnen rekenen van iedereen die met theatertechniek zijn boterham verdient of het theater een warm hart toedraagt.
Bedankt, binnen enkele minuten ontvangt je een e-mail van ons met daarin een persoonlijke link. Klik op de link om een nieuw wachtwoord op te geven.