• Geluid in de praktijk, Martijn Hasebos, Zichtlijn 8, december 1989

    Onderstaand artikel is de eerste in een reeks over ‘geluid in de praktijk’ van de hand van Martijn Hasebos. Zoals de titel al aangeeft zal de aandacht niet uitgaan naar theoretische uiteenzettingen, maar eerder naar de geluidstechnicus zelf.

    We kennen zo’n beetje een standaardpakket aan geluidsapparatuur in de theaterwereld. Men heeft twee of vier grotere luidsprekers bij zich, een aantal eindversterkers, een mengtafel en een paar recorders. Als de regisseur, de decorontwerper en de lichtontwerper daar geen bezwaar tegen hebben, mogen er eventueel twee luidsprekers links en rechts van de lijst worden neergezet. Twee andere speakers staan links en rechts achter op het toneel. De mixer staat nog vaak op het toneel, wat best kan als je een paar effectjes moet afdraaien waarvan het geluidsniveau min of meer is vastgelegd.

    Beoordeling
    In de eerste plaats valt te constateren dat er zo langzamerhand meer en meer gebruik gemaakt wordt van verdergaande geluidseffecten en/of toepassingen dan het afdraaien van een effectbandje. Daaruit volgt dat de beoordeling van het geluid moet samenhangen met datgene wat er op het toneel gebeurt in een goede balans. Dat betekent per definitie dat de geluidstechnicus bij voorkeur in de zaal dient te zitten en wel in het verlengde van de middenlijn van het toneel, net achter het midden van de zaal. In de praktijk komt dat niet zoveel voor omdat daarmee zichtlijnen voor het publiek hinderlijk kunnen worden onderbroken. Bovendien kan die positie een zeer onrustige factor zijn in de zaal als bijvoorbeeld banden scherp gezet moeten worden en er ook nog contact bestaat met het toneel via de intercom.

    Geluidstechnische grenzen onderkennen
    Uitgaande van deze gegevens is het van belang om een compromis te kiezen dat de meest ideale situatie benadert en voor alle partijen aanvaardbaar kan zijn. Je zal echter je eigen positie als geluidstechnicus moeten motiveren tegenover de andere betrokken (artistieke) partijen. Daartoe dien je enige geluidstechnische grenzen te onderkennen en die moet je zien te verdedigen tegenover anderen, met het argument dat ook jij probeert (vanuit je professie) een artistieke bijdrage te leveren aan het gehele product. Het heeft bijvoorbeeld niet zoveel zin om (gedwongen?) met je mengtafel links achterin onder het balkon te gaan zitten. Door de daar heersende akoestische situatie is een juiste beoordeling van de situatie niet goed mogelijk.

    Stereo-effect
    Het opstellen van twee grote luidsprekersystemen links en rechts van de lijst, met het doel om daar (in mooi stereo) muziek over weer te geven, is discutabel. Het zal immers duidelijk zijn dat in een volle zaal met publiek er eigenlijk maar één stoel is die ideaal opgesteld is ten opzichte van de luidsprekers. Degene die op die stoel zit ervaart het volume en het stereobeeld als perfect. Maar wat te denken van de arme sloeber die een plaats toegewezen krijgt op twee meter voor zo’n grote luidspreker? Honderd watt per luidspreker mag toch wel als standaardvermogen worden gezien en het is minder prettig om daar recht voor te zitten. Bovendien heeft deze bezoeker geen enkel idee van het zo zorgvuldig gebalanceerde stereo-effect, omdat hij of zij de luisspreker van het andere kanaal simpelweg niet hoort. Dan praten we nog niet eens over effecten waarbij de voor/achter verhouding van belang is.

    Je dient dus te realiseren wat je doet en vooral voor wie je het doet. Om het hier omschreven effect te voorkomen zou je er vanuit kunnen gaan dat je altijd vier luidsprekers gebruikt. Twee luidsprekers achter op het toneel kunnen zorgen voor de gewenste “power” (laag). Luidsprekers voor op het toneel zouden dan zacht mee kunnen gaan. Daardoor kunnen de hogere frequenties van de achterluidsprekers (die vaak verloren gaan door het decor) weer worden opgefrist. Daartoe zou je dan voorop meerdere kleinere typen luidsprekers kunnen gebruiken, waardoor je een beter netto resultaat kunt hebben voor je publiek.

    Kwaliteit van de installatie
    Dit voorbeeld is natuurlijk bedoeld als basisgedachte voor een wat ‘rustiger’ klankbeeld in de zaal. Ik wil dus helemaal niet beweren dat het hier gaat om een wetmatigheid, maar in verreweg de meeste gevallen kom je er toch een heel eind mee. Een rustiger klankindruk betekent dus in feite meer materiaal inzetten. Met andere woorden: een subtiele aanpak vergt meer werk (sjouwen), maar werpt absoluut vruchten af.

    Installaties in de theaters
    Er zijn zo langzamerhand een aantal schouwburgen die beschikken over een redelijke tot goede geluidsinstallatie. Je zou kunnen overwegen om meer gebruik te gaan maken van aanwezige systemen, omdat je er vanuit moet gaan dat deze installaties zijn gericht op het gebruik n het betreffende theater en derhalve op zich goed uitgebalanceerd zijn, terwijl ze een goede dekking over de gehele zaal en het balkon behoren te hebben. Ga er echter niet zonder meer vanuit dat een systeem wel goed zal zijn. Er is nog steeds veel kaf onder het koren. Als je je eigen geluidseffecten en toepassingen kent, weet je ook hoe die moten klinken. Neem dus eerst een voor jezelf representatieve proef met het aanwezige systeem en luister dan goed op verschillende plaatsen in de zaal.

    Kritisch luisteren, daarna beslissen
    Leer kritisch luisteren en beslis dan pas. Om aanwezige systemen louter en alleen maar te gebruiken om daarmee werk te besparen is er een onjuist uitgangspunt. Wees dus kwaliteitsbewust. Dat helpt misschien op den duur het imago van het vak vooruit. Het vak van geluidstechnicus heeft binnen de Nederlandse theaterwereld nog niet dezelfde inhoud als licht- of theatertechnicus. Je kan daar zelf in positieve zin veel aan bijdragen.

    Een belangrijk punt dat de aandacht verdient is de veel voorkomende brom en ruis. Het is buitengewoon hinderlijk om uit een luidspreker een constante ruis te horen en/of een brom(metje). We dienen op dit punt veel kritischer te zijn dan tot op heden gebruikelijk is.

    Om te beginnen zorg je er voor dat alle apparatuur die voorzien moet worden van spanning dat krijgt van één punt. Er kan sprake zijn van een zekere netvervuiling. Daarvan zijn voorbeelden te over. Als je problemen hebt met een brom kan je dat in de aarding van het systeem zoeken. Uiteraard gaan we ervan uit dat alle apparatuur op één punt is geaard. Dan nog bij voorkeur een vrije aarde. Let er op dat een hoop z.g. ‘vrije aardes’ helemaal niet zo vrij blijken te zijn. Let er verder op dat je eigen bekabeling in uitstekende staat verkeert. Negen van de tien keer ga je daardoor het schip in.

    Als je een hinderlijke ruis hoort, kan dat verschillende oorzaken hebben. Ten eerste kan een eindversterker ruisen. In dat geval is er (wellicht?) sprake van een minder professioneel apparaat. Een eindversterker van professioneel niveau ruist bij vol vermogen zo weinig dat je het nauwelijks kunt waarnemen. In bijzonder weinig gevallen heb je het volledige versterkervermogen per luidspreker nodig. Als dat wel zo is, staan er eigenlijk te weinig luidsprekers en versterkers. Het verdient aanbeveling om uit te gaan van een geregelde eindversterker. Je kunt z’n eindvermogen met de aanwezige knoppen enigermate beperken. Bijvoorbeeld tot 80%. Onmiddellijk blijk je af te zijn van de kritische ruisgrens bij je luidspreker. Als dat niet het geval is kom je vanzelf bij het apparaat terecht dat je eindversterkers uitstuurt.

    De mixer dus. Staan de uitgangen van de mixer wel op de juiste wijze open? Ongeveer op 70% van z’n regelbereik. Veel mixers hebben een aanduiding op de faderbaan waaruit dit niveau ongeveer blijkt. Zet de uitgangsfaders dan in die stand en ga vervolgens aan de gang met een bron. Dat kan bijvoorbeeld een recorder zijn. Als je het geluid van je recorder harder of zachter wilt hebben doe je dat met de ingangsfaders. Ook die hebben een gunstigste positie. Als je dat gedaan hebt dien je een meteruitslag te hebben van 0db. Ik ga hier niet in op het verschil tussen VU- en PIEK-meters. De meeste theatermixers kennen slechts een VU-meter. Je mixer zou dan op het oog goed afgesteld zijn. Als de ruis dan nog blijft kan er sprake zijn van een mengtafel die gezien z’n prijs wel z’n best staat te doen, maar kennelijk niet beter kan.

    Verder is het mogelijk dat er onterecht één of meerdere ingangen open staan. Dat is uit den boze natuurlijk. Als je niet zorgvuldig genoeg bent met het openen en dichtdoen van de ingangsfaders komt en gaat, kun je er donder op zeggen dat de bron van de ruis gelegen is in het apparaat dat op de betreffende ingang is aangesloten. Je kunt inmiddels zelf wel vaststellen wat je moet doen.

    Al met al hadden we het in feite dus over storingzoeken. Dat is een onderwerp dat nogal eens tot problemen kan leiden. In de regel is het eigenlijk zo simpel. Blijf logisch denken en begin bij A en eindig bij Z. Met andere woorden: het begin van een keten is bijvoorbeeld een microfoon, die vervolgens met een kabel verbonden is aan een versterker, die vervolgens met een kabel verbonden is met een luidspreker. Teken dit maar eens op een papiertje achter elkaar. Eén enkele lijn dus, die je maar dient te volgen. Het verdient trouwens zonder meer aanbeveling om per voorstelling een schema te maken van de opzet van je apparatuur.

    Het voordeel is bovendien dat je collega er ook nog uit kan komen. Ik heb dus eigenlijk alleen maar willen zeggen: wees kwaliteitsbewust en stel eisen aan jezelf, leer logisch denken. Dan heb je de helft al verdiend.

    De volgende keer hebben we het over je eigen kwaliteitsinzicht als het gaat over hoogwaardige klankweergave in de zaal.

    Terug

LID WORDEN