• Werklicht: Advieswerk, Niko Bovenberg, Zichtlijnen 107, juli 2006

    ‘In trek vier komt een fries, in vijf poten, in acht komt licht, dat fries moeten we omknopen naar de negentien.’

    ‘In trek vier komt een fries, in vijf poten, in acht komt licht, dat fries moeten we omknopen naar de negentien.’
    Toneelknecht Kees keek of de acht en de negentien konden zakken en zag een man in een regenjas met een plastic tasje in z’n hand het toneel op lopen. Het was de dramaturg. Hij keek onderzoekend rond. Vlak achter hem verscheen iemand die een loodzwaar vak sjouwde.
    ‘Godverdomme, nooit stilstaan in een doorgang!’
    De dramaturg kon net opzij springen.
    Ze waren een kwartier bezig. Het toneel leek een slagveld.
    ‘Wat doet u hier,’ vroeg Kees aan de dramaturg die gevangen stond tussen een lichttrek en een fries dat werd ingeknoopt.
    ‘Mag ik kijken hoe jullie werken?’
    ‘Heu?’
    ‘Ja, ik adviseer behalve bij reorganisaties nu ook bij nieuwbouwprojecten, de opdrachtgevers begrijpen de nieuwbouwadviseurs niet en nu moet ik de nieuwbouwadviseurs begeleiden in het adviseren van de opdrachtgevers.’
    ‘Dus aan schrijven komt u niet meer toe?’
    ‘Dat gaat rampzalig, Kees, mijn allesomvattend werk over het Nederlandse theater komt zo nooit af.’
    ‘Dan stopt u toch met dat adviseren?’
    ‘Advieswerk betaalt goed, kan ik ergens veilig staan, het lijkt hier wel wildwest.’
    ‘Daar, in de manteau.’
    De dramaturg diepte een opschrijfboek uit zijn plastic zak en begon meteen met noteren.
    Pas tegen het eind van de middag stapte hij uit de manteau.
    ‘Verhip,’ zei Kees, ‘ik was u helemaal vergeten.’
    ‘Geeft niet, kan ik even met u praten?’
    ‘Ja.’
    ‘Hoe belangrijk zijn grote zij- en achtertonelen?’
    ‘Heel belangrijk.’
    ‘Daar heb ik niks aan, ik moet steekhoudende argumenten hebben.’
    ‘Je hebt ruimte nodig om je kont te kunnen keren,’ probeerde Kees.
    ‘Ook dat is geen argument, ik moet mensen die nog nooit een voet op het toneel hebben gezet uitleggen hoe belangrijk zij- en achtertonelen en overdekte laad- en losinrichtingen voor twee trailers zijn.’
    ‘Dan heeft u een probleem.’
    ‘Nee, u heeft een probleem als mij dat niet lukt. Het zijn de mensen die de dienst uitmaken.’
    ‘Ze moeten uitgaan van het toneelstuk.’
    ‘Juist, dus kleedkamers op dezelfde verdieping als het toneel, laden en lossen ook op toneelniveau,’ somde de dramaturg op, ‘werkplaatsen en studio’s in de directe nabijheid van het toneel, grote doorgangen, verder denk ik aan extra damestoiletten voor kortere pauzes…’
    ‘Overal krachtstroom, ruime manteaus, snel bereikbare portaal- en zaalbruggen, een trekkenwand zonder wakken, veel aansluitingen, brede te verduisteren gangen rondom het toneel zodat je overal opkomsten hebt als decorontwerpers voor de zoveelste keer een open toneel verzinnen, kleedkamers op die zelfde gang, een orkestbak die op elk niveau gebruikt kan worden en een wateraansluiting met een ruime afvoer,’ Kees wilde naar adem happen om door te gaan.
    ‘Juist, zei de dramaturg, ‘en die mensen vragen zich bij alles af of dat allemaal wel ècht nodig is.’ Hij hief zijn handen wanhopig omhoog en plofte in een bankje op het toneel. ‘En er is maar één enkel argument waarom al die dingen noodzakelijk zijn: schouwburg, toneel, theater.’
    ‘Ja,’ zei Kees, ‘zo is het.’
    ‘Eigenlijk moet ik stoppen met dat advieswerk.’ De dramaturg klonk vermoeid. ‘Ik kan niet meer tegen structuristen,’ verzuchtte hij. ‘Als ik ergens een totaal vastgelopen organisatie kom vlottrekken zijn het de technici die aangeven hoe dat moet. Als er op hoog niveau niet proactief wordt meegedacht gaat het op het toneel spaak lopen. Technici denken van nature in oplossingen al blijkt dat soms niet uit hun houding. Die wordt veroorzaakt doordat zij elke dag andermans problemen moeten oplossen. Hun cirkel van verbazing wordt steeds groter. De steeds maar toenemende hoeveelheid kantoorruimte lijkt in schouwburgen ten koste te gaan van de ruimte voor theatermakers. Onbegrijpelijk. In elke stad staan kantoren leeg.’
    ‘Wat zijn structuristen?’
    Dat zijn mensen met angst voor gezond anarchisme, die het niet aan hun verstand valt te peuteren dat ze resultaat – in plaats van curriculumgericht moeten denken, dat ze moeten beginnen met een doel in hun achterhoofd, dat ze first things first doen, dat ze in win-winsituaties moeten denken, dat ze eerst hun personeel moeten begrijpen voordat ze kunnen verwachten dat het personeel hun begrijpt. Als ze eens een maand op een toneel zouden meewerken kwam alles goed. En de klassieken lezen, daar staat alles in. Die managementboeken kunnen ze weggooien.’
    ‘Klinkt stukken eenvoudiger dan drie trailers zooi op een toneel in Gent pleuren.’
    ‘Het is eenvoudiger, ik word doodmoe van ze, misschien dat een paardenfluisteraar iets met hun kan.’
    ‘Zo erg is het toch niet?’
    ‘Hoe denk je dat ik aan al dat werk kom, Kees? We zijn niet ver van de tijd dat regisseurs, ontwerpers en technici op hun vrije zaterdagmiddag ergens in een grage illegaal gaan zitten experimenteren omdat de organisatiestructuur het vrije denken en werken onmogelijk maakt.’
    Kees ging naast de dramaturg op het bankje zitten, ‘alles begint met een planning.’
    ‘Nee, met een goed idee.’
    Ze zwegen een tijd en keken de donkere zaal in.
    ‘Ben je al gewend aan de gedachte dat je vader wordt?’
    Toneelknecht Kees’ hart sloeg wild over. Hoe lang al wilde hij niet meer aan het zwangere actricetje denken? Hoe lang stonden die twee caférekeningen al open? Hij probeerde alles in z’n hersenen te wissen. Niets meer weten. Helemaal opnieuw beginnen. Maar hij bleef haar zien. Zittend op de bank uit Koopman van Venetië. Dik. Mooi. Voor het eerst realiseerde hij zich dat ze binnenkort een kind kreeg. Hij deed z’n ogen dicht. Ze ging niet uit z’n kop. Nooit meer. Het schuldgevoel kroop naar zijn keel. Hufter die hij was. Hufter. Hufter. Hufter.
    ‘Het is mijn kind niet,’ zei hij hees.
    De dramaturg keek verbaasd opzij, ‘jammer, je zou een goeie vader zijn.'

    Terug

LID WORDEN