• Nieuwe boeken, Steven van Galen, Zichtlijnen 105, maart 2006

    De sterren van de hemel, de kunst van het toneelspelen - Hans van den Bergh en Spanning in de buitenlucht - Lykle Hemminga

    De sterren van de hemel, de kunst van het toneelspelen
    Hans van den Bergh
    Amsterdam, Theater Instituut Nederland, 2005
    PB, geïllustreerd, 573 blz.
    ISBN 90-70892-00-6 € 32,50

    De sterren van de hemel, de kunst van het toneelspelen lijkt het magnum opus van Hans van den Bergh (1932), de nestor van de Nederlandse theaterkritiek. In bijna 600 bladzijden laat hij een vijftigtal acteurs en actrices aan het woord over acteren en wat daar zoal bij komt kijken: talent, opleiding, visie op het vak, de repetitie en de speelperiode. Veel wijzer word je er als lezer helaas niet van.
    ‘Aan mijn lange kijkcarrière hield ik al met al een klemmende behoefte over om nu eens zonder ruimtebeperkingen en zo nauwkeurig mogelijk over de wonderlijke vakuitoefening van toneelspelers te schrijven en daarbij de acteurs zoveel mogelijk zelf aan het woord te laten’, schrijft hij in zijn inleiding. Daartoe stelde hij ‘een onbeschaamd lange en gedetailleerde enquête’ samen die de acteurs invulden, al dan niet mondeling toegelicht. De enquête liep in 2001 en 2002. De inleiding geeft enig idee wat Van den Bergh bezielde om dit immense project te beginnen. Maar wat verwachtte hij dat eruit zou komen, vroeg ik me gaandeweg steeds meer af. ‘Het antwoord op een lange reeks fundamentele vragen over de ware aard van de toneelspeelkunst en over de veelal verzwegen geheimen van het vak’, zoals de achterflap parmantig beweert?
    Ik geloof er niets van. Ik heb in dit boek alleen een schier eindeloze reeks open duren en platitudes over acteurs en acteren gevonden. ‘Het eenzame gevecht in het atelier als beeldend kunstenaar durfde ik wel aan, maar gezamenlijk een project tot stand brengen leek me veel aangenamer.’ (André van den Heuvel over de vraag of de repetities ‘in die mate een gezamenlijke ervaring (zijn) dat u elkaar inderdaad inspireert en met ideeën voedt?’). ‘Je hebt dus acteurs en actrices die volgens normale regels voor lelijk of klein of dik doorgaan, maar die een rol spelen die een ander uiterlijk vergt en dan ziet het publiek hen ook zo.’ (Trudy de Jong over de vraag of de lengte (of het gebrek daaraan) van een acteur bezwaarlijk kan zijn). En Ellen Vogel over talent: ‘Wie geen aanleg heeft, daar wil en kun je niet naar blijven kijken op het toneel. Het kan je geen moer schelen wat zo iemand doet, ook al praat hij nog zo netjes en loopt hij nog zo keurig. Er gebéurt niets.’ Tsja… Dichter bij ‘de ware aard van de toneelspeelkunst en de veelal verzwegen geheimen van het vak’ kom je met dit soort waarnemingen niet.
    Misschien ligt het aan de vragen die Van den Bergh stelt. ‘Hoe leert u uw rol, op de repetitie of thuis? En hoe prent u zich moeilijke lange teksten in?’. Is een kenmerk van de geboren toneelspeler vooral het verlangen om tijdelijk op te gaan in iemand anders of juist de wens om iets van zichzelf te uiten?’. En: ‘Hoe komt het dat ‘gewoon lopen’ op het toneel vaak al zo lastig blijkt dat dilettanten en minder begaafde spelers er grote moeite mee hebben?’. Op dit soort gedetailleerde vragen komen even veel antwoorden als mensen die je aan het woord laat. De verwoede pogingen om er een lijn in te vinden mislukken steeds opnieuw, een enkele uitzondering daargelaten.
    In zijn slotsom komt Van den Bergh dan ook nauwelijks terug op wat er in de voorgaande 500 bladzijden te berde is gebracht. Hij haalt enkele bekende en minder bekende theoretici van stal die iets over acteren betogen, maar dan vanuit een idee, een theorie, een vraag of een stelling. Dan valt het des te meer op dat de vragen die hij heeft gesteld out of the blue lijken gekomen. Hij wilde geen vraag, idee of opvatting bevestigd of ontkracht zien, maar had alleen de wens om ‘de ware aard van de toneelspeelkunst’ te achterhalen. Zo bezien moest het project wel leiden tot algemeenheden, clichés en platitudes.
    Een onmogelijke opgave is het geweest en gebleven, deze poging om acteurs de geheimen van hun vak te laten ontsluieren. Toch zijn het bepaald niet de minsten die eraan meededen en er wordt ook heus wel eens iets behartenswaardigs gezegd. Tussen de regels en de onvermijdelijke anekdotes door steekt de lezer bovendien nog wel wat op over de Nederlandse toneelgeschiedenis. Maar het voor- en nawoord van Van den Bergh is uiteindelijk interessanter dan alle 500 pagina’s daar tussenin.

    Spanning in de buitenlucht
    Een handleiding voor het gebruik van elektriciteit bij locatieprojecten
    Lykle Hemminga
    Amsterdam 2006, Uitgeverij ITFB / Vereniging voor Podiumtechnologie
    PB, geïllustreerd, 75 blz.
    ISBN 9064036888 € 9,50

    Een groter contrast tussen het hierboven besproken omvangrijke boek en dit bescheiden boekwerkje is haast niet denkbaar. Bijna 600 pagina’s over acteren, door niemand minder dan Hans van den Bergh en met de fine fleur van de Nederlandse acteurs in de hoofdrol, tegenover 75 bladzijden over het gebruik van elektriciteit bij locatieprojecten, geschreven als afstudeerscriptie van de Opleiding Theatermaker / Techniek en Theater aan de Hogeschool voor de Kunsten in Amsterdam.
    Hier geen hoogdravende teksten over ‘veelal verzwegen geheimen van het vak’. Niks verzwijgen en al helemaal geen geheimen: antwoorden zoeken en uitleggen hoe iets werkt, liefst zo helder mogelijk. Dat was de opdracht die Lykle Hemminga zich stelde toen hij aan zijn afstudeerscriptie begon. En hij heeft zich, voor zover ik dat als niet-technicus kan beoordelen, goed van zijn taak gekweten.
    Het boekje gaat over – de titel zegt het al – elektrotechniek op locatie, een onderwerp waarover ‘weinig duidelijke en overzichtelijke documentatie’ bestaat, aldus de auteur in de verantwoording. Na een uitleg over elektrische installaties in het tweede hoofdstuk, komen in hoofdstuk drie de onderdelen daarvan aan de orde. Als het locatieproject zich afspeelt in of rond een gebouw dat over elektriciteit beschikt, is er vaak weinig aan de hand. Maar als er geen stroom is, is men aangewezen op aggregaten. Volgt een uitleg over verschillende soorten van aggregaten, de belastbaarheid ervan en factoren als grootte, geluidsproductie en rookuitlaat. De auteur beschrijft het aggregaat dat de Dogtroep in juli 2004 bij haar zomervoorstelling Dogtroep in Leidsche Rijn gebruikte: Het aggregaat was ingebouwd in een geïsoleerde container die op een vrachtwagenaanhanger stond. Dit gevaarte stond op een afstand van 20 meter van de tribune. Zelfs bij stille scenes was hij nauwelijks te horen.’ Over het brandstofverbruik (‘rode diesel’) en het gebruik van aggregaten geeft hij een aantal nuttige tips. Vervolgens behandelt dit hoofdstuk schakel- en verdeelrichtingen, leidingen (waaronder als bijlage berekeningen van de aan één en twee punten opgehangen leiding), verbindingen en de op het aggregaat aan te sluiten apparaten. Hoofdstuk vier, het laatste, gaat over aardingsproblematiek. Dit alles waar nodig voorzien van tekeningen, tabellen, (stroom)schema’s en foto’s.
    In zijn conclusie schrijft Hemminga dat het grootste deel van zijn aan de scriptie gewijde tijd is gaan zitten in literatuurstudie. Om te weten wat mogelijk is binnen de Nederlandse wetgeving moest hij de geldende normen helemaal uitpluizen. Vooral de NEN-1010 bleek zeer ingewikkeld. Maar, vervolgt hij, ‘eigenlijk kan er elektrotechnisch best veel binnen de Nederlandse wetgeving. Je moet alleen weten hoe.’ Om te besluiten: ‘Ik hoop dat ik in mijn laatste uitdaging, het opschrijven van mijn bevindingen, geslaagd ben en dat deze handleiding een praktische opzoekhulp is voor het werken in de locatiepraktijk.’ Aan zo’n boek, daar heb je nog eens wat aan.

    Terug

LID WORDEN