• Damnation de Faust: grenzen aan de groei, E. van de Vijver, Nieuwsbrief 4, maart 1989

    Op 10 februari jl. ging in Het Muziektheater in Amsterdam, de opera La Damnation de Faust van de 19e-eeuwse componist Hector Berlioz in première. De regie van deze productie was in handen van Harry Kupfer, bijgestaan door kostuumontwerper Reinhard Heinrich en decorontwerper Hans Schavernoch.

    Deze Damnation is, wat kostuums, rekwisieten en decors betref een van de omvangrijkste producties van De Nederlandse Opera geworden.

    Het toneelbeeld wordt gedomineerd door een theaterzaal met loges, waarvan de onderste rijen worden gebruikt door de koorleden. In de resterende loges op de bovenste galerijen bevinden zich poppen, die door middel van een draaimechanisme in en ui9t beeld worden gedraaid. Het geheel beweegt een aantal keren op en neer en splijt tenslotte aan het einde van de opera, tijdens Faust’s Hellevaart, in tweeën.

    Tijdens de voorbesprekingen met regisseur en ontwerper bleek alras dat de toneeltechnische installaties in Het Muziektheater, zoals de heftonelen en de trekken, tot het uiterste beproefd zouden worden op hun vermogen. Een gesprek met Albert Verschoor, samen met zijn collega Harry Lieshout, hoofd van het Decorcentrum van De Nederlandse Opera, geeft enig inzicht in de manier waarop de productie tot stand is gekomen en waar zich problemen voordeden die om een oplossing vroegen.

    Spiegelbeeld
    Het toneelbeeld (zie foto rechtsboven, red.) bestaat grotendeels uit een schouwburgzaal, klassieke stijl, met loges. Heeft hier een bepaald theater model voor gestaan?

    Het uitgangspunt was aanvankelijk om de architectuur van de Stadsschouwburg van Amsterdam na te bouwen. Uiteindelijk is toch gekozen voor een theater ergens in Rome. In ieder geval moest er een schouwburg op het toneel komen te staan, met pleisterwerk, decoratie, verlichting en al. Van meet af aan was het de bedoeling de omgekeerde wereld te laten zien, een zaal met loges, achterzijde portaalbrug, achterzijde voordoek en achterzijde manteaus die ook in en uit moesten kunnen schuiven. Het was even wennen, want het geschilderde voordoek bijvoorbeeld moest wel nauwkeurig worden geschilderd, maar ‘verkeerd’ worden ingehangen op het toneel, met de achterzijde naar de zaal.

    Het gewicht
    De draaischijf uit het oorspronkelijk ontwerp is nergens meer terug te vinden op een cirkel in de parketvloer na. Wat is daarmee gebeurd?

    Die draaischrijf moest vervallen wegens overgewicht. Het was bekend, dat de heftonelen voor een aantal effecten zouden worden gebruikt. Het maximaal toelaatbare gewicht hierop is 65.000 kg. Hier gaat het gewicht, 30.000 kg, van de vijf zweefwagens, waarop de onderbouw van het decor staat, al af (zie dwarsdoorsnede, red.). De zweefwagens zijn nodig, omdat er in Het Muziektheater nog meer producties repeteren en voorstellingen draaien, en deze productie er dus regelmatig op en af moest.

    Hou je 35.000 kg over. Min 8.000 kg gerekend voor 100 personen à 80 kg is 27.000 kg. Trek hier dan  nog het gewicht van de onderbouw van het decor, 5.000 kg, en de bovenbouw, die wel in de kap hangt, maar in bepaalde scènes volledig op de onderbouw rust, 4.250 kg, vanaf, dan hou je over 17.750 kg. Aan grote gewichten resteert dan nog de parketvloer (1.700 kg), de vloeren in de onderbouw (1.650 kg), en de decoratie en gordijnen (2.000 kg): 12.4000 kg. Hier moet je dan verder alle rekwisieten (ca. 1.750 kg) en het ingebouwde licht (ca. 500 kg) vanaf trekken. Zo benader je een punt, dat je zo niet van overgewicht, dan toch van een grensgeval moet spreken, als je tenminste ook de veiligheidsnormen in acht wilt nemen, en een marge wilt bewaren. Met de draaischijf erbij zou die marge er helemaal niet meer zijn.

    Aan het gewicht van de onder- en bovenbouw zelf viel niet te tornen. De gewenste stabiliteit vereist een tamelijk zware constructie in staal, onder andere vanwege de grote overspanningen hier en daar, maar ook omdat dit gevaarte van 13.50 meter hoog nergens met kluiten vastgezet of geschoord kon worden, en er toch overal mensen op en doorheen lopen.

    Er is wel discussie geweest over wat er nu precies weggelaten kon worden. De bovenste rij loges van de bovenbouw was, gezien de zichtlijnen, ook nog een mogelijkheid geweest. Voor een groot deel van de zaal is die rij niet zichtbaar, tot het moment, dat het geheel zakt. Maar dat voorstel stuitte op weerstand bij de regisseur, die liever de draaischijf zag verdwijnen. Jammer, want op het tijdstip dat die keuze gemaakt werd, hadden wij de draaischijf al aangepast met een extra binnenschijf, maar moest de bovenbouw nog gebouwd worden.

    Hoofdbrekens
    Een spectaculair effect in de opera is het moment waarop het theater over dwars in tweeën splijt. De bovenbouw verdwijnt de kap in, en de onderbouw zakt in de vloer. Was dat moeilijk te realiseren?

    Dat heeft nogal wat hoofdbrekens gekost, eerlijk gezegd. Zoiets wordt in eerste instantie gepresenteerd als: ‘Die twee delen staan op elkaar en op een bepaald moment moeten ze uit elkaar scheuren en daarna willen we ze weer op elkaar hebben.’ Technisch is zoiets natuurlijk niet onmogelijk. Maar het terug op elkaar krijgen bleek, gezien de beschikbare financiële middelen en de overige programmering in Het Muziektheater, helaas niet mogelijk. De omvang en het gewicht van het bovendeel maken een heel precieze geleiding noodzakelijk, anders is het te riskant. Laat je dat door mensen doen tijdens de voorstelling dan kost het teveel tijd, en het is dan bovendien door de grootte ook te omslachtig. Een oplossing had het gebruik van hydrauliek kunnen zijn. Dat had nogal wat financiële consequenties gehad, nog afgezien van het feit dat de productie dan vanwege zijn totale bouwhoogte van 13.50 meter permanent had moeten blijven staan, wat niet kon in verband met andere voorstellingen. Dus nu splijt het theater in tweeën en komt alleen de onderbouw met de heftonelen weer in de oude positie.

    Een ander interessant probleem met betrekking tot die ‘scheur’ was de manier waarop die compleet willekeurig door de maquette liep. Dat kon bij nader inzien absoluut niet. De scheur liep dwars door de constructie van de bovenbouw heen, waardoor er op sommige plaatsen niets overbleef om de constructie op te baseren en het geheel op zichzelf te kunnen laten staan. De bovenbouw moest geheel op de onderbouw kunnen rusten, mar ook op een zweefvloer kunnen staan als hij zou worden afgebroken. Daar kwam nog bij dat het voor deze serie bij uitzondering mogelijk bleek twee zweefwagens te gebruiken voor één productie. Daarom was het voor iedereen, ook voor de belichting en de rekwisietendienst, interessant het ding intact te laten op een wagen. Het is best te begrijpen dat een ontwerper de consequenties die onze speelwijze heeft voor de manier waarop je je decors bouwt, niet gauw nadenkt (tot 15.00 uur repeteren met productie A, afbreken, opbouwen avondvoorstelling productie B). We hebben toen hier op het atelier een alternatieve ‘route’ voor de scheur bedacht en deze aan de ontwerper voorgelegd, die daar verder geen enkel probleem mee had.

    Proefbouw
    Wanneer zijn jullie aan deze productie begonnen?
    Op 12 september vond er een proefbouw op het toneel plaats, die uitging van het basisontwerp. De suggestie van het hele theater: de vorm, hoogte, plaatsen waar de loges moesten komen, de ruimte in en achter de loges, de zichtlijnen, was al zichtbaar gemaakt. Het was alleen uitgevoerd in landbouwplastic, waarop de loges afgetaped waren, en verder met standaardmateriaal, zodat je van beide kanten, toneel en zaal, kon zien wat wel en niet kon.

    Tijdens de proefbouw is een aantal dingen vast komen te staan, waaronder de verschillende standen van de heftonelen. Die hangen namelijk nauw samen met de trappenbouw achter het decor, die toegang geeft tot de verschillende etages. De trappenbouw staat op de vaste vloer en gaat dus niet mee op en neer. Als die bouw eenmaal staat, zit je vast aan die maat wat je opkomsten e.d. betreft.

    Verder werd naar aanleiding van die proefbouw besloten vast een loge in het atelier te bouwen. Toen kon bekeken worden hoeveel mensen erin konden zitten, wat er aan licht in kon en waar, welke voorzieningen er moesten komen in en buiten de loges voor de zeer smalle omkledingen van het koor, hoe mensen konden lopen van de eerste naar de tweede verdieping, hoe lang dat duurde, enzovoorts. Op deze manier is zo’n proefbouw een nuttige geschiedenis, want veel problemen worden zo gij voorbaat al opgelost.

    Na de proefbouw werden de details verder uitgewerkt met de ontwerper en de regisseur, bijvoorbeeld hoe het theater er uit moest zien: verweerd, ingeregend, alsof het dertig jaar had leeggestaan. De parketvloer moest oud en rommelig zijn. Met dat laatste waren we niet gelukkig, want we wisten dat mensen er hun nek over zouden breken, en dat de poppenhuizen, die in een bepaalde scène worden opgereden, zouden blijven steken. Dat bleek naderhand dus ook, waarna de vloer geheel verander moest worden. Dit soort dingen hangt sterk samen met de beschikbaarheid van een ontwerper om aanwijzingen en informatie te geven, en wel op het juiste moment. Daar was het in dit geval, ondanks de prettige samenwerking, problematisch mee gesteld. Als je een ontwerp panklaar voor je neus krijgt, is er niets aan de hand. Maar als alles stukjes bij beetje moet worden opgebouwd, en iemand hangt voortduren in de lucht tussen New York, Wenen en Londen, dan wordt het een stuk lastiger. Op 8 december moest bijvoorbeeld de keus tussen het laten vervallen van de draaischijf of een rij loges in verband met het overgewicht nog gemaakt worden, terwijl eind december in ieder geval de onderbouw (inclusief eventuele draaischijf) klaar moest zijn voor de repetities.

    Technische installaties zorgen voor verrassingen
    Welke verrassingen zijn jullie nog tegengekomen bij het gebruik van de toneeltechnische installaties?
    Aanvankelijk was de ophanging van de bovenbouw (4.250 kg) voorbereid voor de punttrekken (150 kg per punttrek), maar bij nader inzien werd toch besloten de elektrische trekken (750 kg per trek) te gebruiken, omdat die het meest gelijk zouden lopen. Toen het moment daar was, bleek dit niet het geval te zijn, en kwam de totale belasting van de bovenbouw in twee in plaats van tien elektrische trekken te hangen. Een bijzonder gevaarlijke situatie. Het volgende idee was de punttrekken te koppelen met handtrekken.

    Nu werkt een dubbellopend trekkensysteem zoals in Het Muziektheater zo, dat je 200 kg contragewicht moet laden om 100 kg te trekken. Dit betekende in de praktijk 6.000 kg kluiten op- en afladen, telkens wanneer de bovenbouw ingehangen werd of weggehaald. Dat was alleen al niet haalbaar in de beschikbare tijd. Aan de elektrische trekken bleek op korte termijn niets te doen.

    Wat nu precies het probleem is, is mij niet helemaal duidelijk. Eén versie van het verhaal zegt dat de elektrische trekken wel gelijk lopen, maar bij zo’n zware belasting niet gelijk remmen. Een andere versie zegt dat het aan het gegeven wisselstroommotoren ligt. In ieder geval is besloten acht kettinglieren te huren, die elk 1.000 kg kunnen trekken, ze aan elkaar te koppelen en er een aparte regelkast bij te zetten. En dat werkt prima.

    Een andere verrassing deed zich voor met de heftonelen. Het was bekend dat ze tijdens de opera een aantal keren op en neer zouden gaan met het volle gewicht. Vandaar ook onze aandacht daarvoor. Tijdens de repetities bleek pas, dat er ook nog een grens zit aan de frequentie waarmee je ze op en neer laat gaan. Toen één van de betreffende scènes een paar keer kort achter elkaar herhaald werd liepen de motoren warm, en gaven het op. Er zijn vervolgens koelinstallaties bij gezet. Hier was dus niet zozeer het gewicht het probleem, maar de frequentie van de bewegingen en het gewicht samen. Zo kom je van alles tegen, maar met deze productie zijn bepaalde grenzen ook wel bereikt.

    De tekeningen bij dit artikel zijn vervaardigd door Hugo van Uum, met behulp van Cadvance.

    Terug

LID WORDEN